Een speelbal van mijn eenzaam vragen
24 september 2022
Als Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) zichzelf met fundamentele levensvragen bestookt als hij in een gevangeniscel in Berlijn opgesloten zit, kan hij het wel uitschreeuwen van frustratie. Hij wil van alles, maar voelt zich tegelijk leeg en vermoeid. Hij wil iemand zijn, een mens voor anderen, moedig, vol vertrouwen op God, maar in de eenzaamheid van zijn cel kan hij de kern en het doel van zijn bestaan niet vinden, niet in al zijn innerlijk vragen en de twijfels die deze met zich mee brengen. Zijn eigen getob en de niet te beantwoorden vragen worden als een spervuur op zichzelf gericht. Hij roept dan uit in een gedicht: “Wie ben ik? Ik ben een speelbal van mijn eenzaam vragen.” Ping pong, ping pong.
Nu zitten we gelukkig niet allemaal in een cel, maar ik denk dat we geen cel nodig hebben om iets te herkennen van deze uitroep van Bonhoeffer. We kunnen in ons getob, in onze gedachtevorming over anderen in relatie tot onszelf (je partner, ouders, kinderen, vrienden, gemeenteleden) een eigen cel bouwen, met zulke dikke muren dat de realiteit er niet meer doorheen kan breken. We houden onze gedachten over onszelf en de ander in stand, zonder het uit te spreken en met de ander bespreekbaar te maken. Zonder de werkelijkheid (zonder de ander) een kans te geven om onze gedachten te corrigeren. Als je dat doet, als jij je niet meer laat kennen, dan isoleer jij je van de
ander. En dat is eenzaam, want doet tekort aan onze behoefte om gekend te worden door de ander. Als ik mijzelf in mijn eentje zou moeten begrijpen, zonder de hulp van anderen, dan raak ik binnen de kortste keren de weg kwijt. In het afgelopen seizoen heb ik een intensieve nascholing voor beginnende predikanten moeten doorlopen (170 uur). Tijd die door de gemeente beschikbaar is gesteld om mij te helpen groeien in het ambt van predikant. Ik heb een heleboel dingen geleerd, maar het volgende wil ik graag met je delen.
Onder leiding van een supervisor trokken we gedurende zes tweedaagsen met eenzelfde groepje van zes beginnende dominees op. We bespraken waar we tegenaan liepen in het werk en hoe dat te analyseren en waarderen. En van het begin af aan viel het ons op dat we allemaal blinde vlekken bezitten als het gaat om zelfkennis, vlekken die overigens voor de anderen meestal overduidelijk zichtbaar zijn. Zowel de talenten als de valkuilen van de betreffende collega waren redelijk snel duidelijk (en keerden ook steeds weer terug), terwijl het proces van het ontwaren van zo’n blinde vlek bij onszelf, tergend langzaam verliep. Daar heb je de anderen echt bij nodig. Er is hier een simpel schema voor (Johari-raam):
De open ruimte bevat die talenten, zwaktes en eigenschappen die zowel bij jezelf bekend zijn als bij anderen en die met elkaar corresponderen: het beeld dat je over jezelf hebt, komt overeen met het beeld dat anderen van jou hebben. Deze open ruimte is de plek voor gezond zelfvertrouwen en een gezond realisme ten aanzien van je eigen beperkingen. De blinde vlek is dat wat voor de anderen zichtbaar is, maar niet voor jezelf. Dat kunnen bepaalde kwaliteiten zijn, maar ook bepaalde valkuilen. Het is door met anderen hierover te spreken dat je de open ruimte kunt uitbreiden, waar zich nu nog blinde vlekken bevinden (bewustwording).
Dat is wat de nascholing mij vooral heeft gebracht: meer zelfvertrouwen over de dingen die ik redelijk tot goed beheers (en ja, je kunt altijd bijleren) en het scherper en minder zelfveroordelend onder ogen zien van de dingen die minder goed gaan. En dat ik anderen daarbij nodig heb om mij verder te helpen in het vergroten van die open ruimte.
Ik geloof dat de kerk ook zo’n plek kan zijn (en regelmatig ook is), waarin we met liefdevolle ogen elkaars gaven en kwaliteiten kunnen herkennen, waar wij ze zelf nog niet zagen. En ja, ook een plek om soms op die minder leuke blinde vlek van de ander te wijzen. Niet om de ander af te branden, maar om aan die open ruimte te werken. En nooit met de illusie dat we de ander of onszelf volledig en zonder gebrek kunnen kennen (het verborgen en onbekende gebied in het schema).
Jezelf laten kennen aan anderen, vraagt moed. En anderen zullen je daarin nooit volledig recht kunnen doen. Maar dit waagstuk van het openvouwen van je hart is zoveel heilzamer dan een speelbal te worden van je eigen eenzame vragen en behoeftes. Het is een belangrijke manier van God om ons te bevestigen in wie wij zijn en wat wij doen. Aan het einde van zijn gedicht, geschreven vanuit de eenzaamheid van de cel, vindt Bonhoeffer rust bij Hem die ons ten volle kent: “Wie ik ook ben, Gij kent mij. Ik ben van U, mijn God.” Dat geeft grond en vertrouwen voor onze eigen zoektocht.
Lees meer overdenkingen van dominee Jerrit.
Als Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) zichzelf met fundamentele levensvragen bestookt als hij in een gevangeniscel in Berlijn opgesloten zit, kan hij het wel uitschreeuwen van frustratie. Hij wil van alles, maar voelt zich tegelijk leeg en vermoeid. Hij wil iemand zijn, een mens voor anderen, moedig, vol vertrouwen op God, maar in de eenzaamheid van zijn cel kan hij de kern en het doel van zijn bestaan niet vinden, niet in al zijn innerlijk vragen en de twijfels die deze met zich mee brengen. Zijn eigen getob en de niet te beantwoorden vragen worden als een spervuur op zichzelf gericht. Hij roept dan uit in een gedicht: “Wie ben ik? Ik ben een speelbal van mijn eenzaam vragen.” Ping pong, ping pong.
Nu zitten we gelukkig niet allemaal in een cel, maar ik denk dat we geen cel nodig hebben om iets te herkennen van deze uitroep van Bonhoeffer. We kunnen in ons getob, in onze gedachtevorming over anderen in relatie tot onszelf (je partner, ouders, kinderen, vrienden, gemeenteleden) een eigen cel bouwen, met zulke dikke muren dat de realiteit er niet meer doorheen kan breken. We houden onze gedachten over onszelf en de ander in stand, zonder het uit te spreken en met de ander bespreekbaar te maken. Zonder de werkelijkheid (zonder de ander) een kans te geven om onze gedachten te corrigeren. Als je dat doet, als jij je niet meer laat kennen, dan isoleer jij je van de
ander. En dat is eenzaam, want doet tekort aan onze behoefte om gekend te worden door de ander. Als ik mijzelf in mijn eentje zou moeten begrijpen, zonder de hulp van anderen, dan raak ik binnen de kortste keren de weg kwijt. In het afgelopen seizoen heb ik een intensieve nascholing voor beginnende predikanten moeten doorlopen (170 uur). Tijd die door de gemeente beschikbaar is gesteld om mij te helpen groeien in het ambt van predikant. Ik heb een heleboel dingen geleerd, maar het volgende wil ik graag met je delen.
Onder leiding van een supervisor trokken we gedurende zes tweedaagsen met eenzelfde groepje van zes beginnende dominees op. We bespraken waar we tegenaan liepen in het werk en hoe dat te analyseren en waarderen. En van het begin af aan viel het ons op dat we allemaal blinde vlekken bezitten als het gaat om zelfkennis, vlekken die overigens voor de anderen meestal overduidelijk zichtbaar zijn. Zowel de talenten als de valkuilen van de betreffende collega waren redelijk snel duidelijk (en keerden ook steeds weer terug), terwijl het proces van het ontwaren van zo’n blinde vlek bij onszelf, tergend langzaam verliep. Daar heb je de anderen echt bij nodig. Er is hier een simpel schema voor (Johari-raam):
De open ruimte bevat die talenten, zwaktes en eigenschappen die zowel bij jezelf bekend zijn als bij anderen en die met elkaar corresponderen: het beeld dat je over jezelf hebt, komt overeen met het beeld dat anderen van jou hebben. Deze open ruimte is de plek voor gezond zelfvertrouwen en een gezond realisme ten aanzien van je eigen beperkingen. De blinde vlek is dat wat voor de anderen zichtbaar is, maar niet voor jezelf. Dat kunnen bepaalde kwaliteiten zijn, maar ook bepaalde valkuilen. Het is door met anderen hierover te spreken dat je de open ruimte kunt uitbreiden, waar zich nu nog blinde vlekken bevinden (bewustwording).
Dat is wat de nascholing mij vooral heeft gebracht: meer zelfvertrouwen over de dingen die ik redelijk tot goed beheers (en ja, je kunt altijd bijleren) en het scherper en minder zelfveroordelend onder ogen zien van de dingen die minder goed gaan. En dat ik anderen daarbij nodig heb om mij verder te helpen in het vergroten van die open ruimte.
Ik geloof dat de kerk ook zo’n plek kan zijn (en regelmatig ook is), waarin we met liefdevolle ogen elkaars gaven en kwaliteiten kunnen herkennen, waar wij ze zelf nog niet zagen. En ja, ook een plek om soms op die minder leuke blinde vlek van de ander te wijzen. Niet om de ander af te branden, maar om aan die open ruimte te werken. En nooit met de illusie dat we de ander of onszelf volledig en zonder gebrek kunnen kennen (het verborgen en onbekende gebied in het schema).
Jezelf laten kennen aan anderen, vraagt moed. En anderen zullen je daarin nooit volledig recht kunnen doen. Maar dit waagstuk van het openvouwen van je hart is zoveel heilzamer dan een speelbal te worden van je eigen eenzame vragen en behoeftes. Het is een belangrijke manier van God om ons te bevestigen in wie wij zijn en wat wij doen. Aan het einde van zijn gedicht, geschreven vanuit de eenzaamheid van de cel, vindt Bonhoeffer rust bij Hem die ons ten volle kent: “Wie ik ook ben, Gij kent mij. Ik ben van U, mijn God.” Dat geeft grond en vertrouwen voor onze eigen zoektocht.
Lees meer overdenkingen van dominee Jerrit.
terug